Terug naar overzicht

Protestant
Gebruiken en Riten

"Zoektocht naar de protestantse biecht"

Reformatorisch Dagblad

18 NOV 2019

Biecht

Terug naar overzicht

De Reformatie betekende een breuk met veel rooms-katholieke gebruiken. Ook de biecht verdween in protestantse kring uit zicht. Vijf eeuwen later klinkt –niet voor het eerst– de vraag of de kinderen van de Reformatie daarmee niet iets wezenlijks zijn kwijtgeraakt.

Een opvallende advertentie in Advertentieblad Reimerswaal, mei 2019. „Schuldgevoelens? Geheimen? Misstap begaan? Blijf er niet alleen mee rondlopen! Kom het in vertrouwen met me delen. Ik heb zwijgplicht en verschoningsrecht. Of je nu gelovig bent of niet: wees hartelijk welkom, ik wil luisteren naar je.”

Het bericht is van de hand van Tim Schakel, voorganger in de vrije evangelische gemeente in Yerseke. Schakel wil met de invoering van een wekelijks biechtmoment in zijn kerkgebouw mensen „de weg om met hun schulden naar God te gaan nadrukkelijker aanbieden”, zo zei hij tegen de Zeeuwse krant PZC.

Het is niet de enige protestantse poging om de biecht een plek te geven. De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) nam in 2004 in haar Dienstboek teksten en liturgische vormen op voor boetedoening en biecht. In november 2016 startte ds. P. A. Versloot, voorganger in de protestantse gemeente Groningen, met een wekelijks biechtmoment in de Martinikerk.

De Groningse predikant vertelt dat hij in aanraking kwam met de biecht toen hij namens zendingsorganisatie GZB was uitgezonden naar Kazachstan. „Een zendeling uit Maleisië was daar als een geestelijke vader voor mij, en in zekere zin ook een biechtvader. Met hem sprak ik mijn leven door, juist ook de dingen waarmee ik vastliep.”

Ook in de plaatselijke kerken zag ds. Versloot de biecht functioneren. „In de Russisch-Orthodoxe Kerk kwamen mensen op hoogtijdagen biechten. Ook bezochten we regelmatig de Russische baptisten. Daar functioneerde een openbare schuldbelijdenis: mensen beleden ten overstaan van de hele gemeente bepaalde zonden, waarna werd gebeden om vergeving en gezongen. Het waren indrukwekkende en bevrijdende momenten in de liturgie.” Hij zag in liturgisch heel verschillende kerken dat „de biechtpraktijk mensen goed deed. Die ervaring nam ik mee naar Nederland.”

Woensdagmiddag

In de Groningse Martinikerk nam de predikant de proef op de som. Iedere woensdagmiddag is voor iedereen de consistorie geopend om er het hart te luchten. Ds. Versloot –of een vervanger– is aanwezig met een Bijbel en een liedboek. „De eerste keer was dat heel spannend. Je denkt: Gaat er ooit iemand komen?” Die vrees bleek ongegrond. Met regelmaat ontvangt de predikant biechtelingen. Sommigen met een kerkelijke achtergrond, anderen hebben niets met de kerk of lopen als voorbijganger binnen. „Mensen komen vanuit de breedte van de samenleving. De een blijft tien minuten, de ander een uur.” De onderwerpen die langskomen, zijn heel divers. „Alle problemen waarover je in de krant leest, kom je ook hier tegen.”

Nu hij bijna drie jaar wekelijks de biecht afneemt, ziet de Groningse predikant ook schaduwzijden. „Zo merk ik dat deze vorm mensen kan aantrekken uit de psychiatrie, die vaak komen om een aanspreekpunt te hebben. In zo’n geval moet je soms echt grenzen aangeven. Ook blijft het een spannende vraag of ik voldoende op waarde schat wat mensen mij vertellen. Misschien heb ik in het verleden niet altijd de juiste beslissing genomen naar aanleiding van wat ik hoorde.”

De behoefte om het hart te luchten, sluit aan bij het postmoderne verlangen in de samenleving naar authenticiteit, echtheid. Verschilt de biecht zoals die in de Martinikerk wordt afgenomen eigenlijk van een therapeutisch gesprek? Ds. Versloot denkt van wel. „We zijn in een kerk en ik presenteer me als predikant. Als ik merk dat mensen professionele hulp nodig hebben, verwijs ik daarnaar. Ik noem altijd de Naam van Christus, ook als iemand niets heeft met de kerk. Ik zeg dan: „Ik geloof dat we hier uiteindelijk met zijn drieën zijn. Christus is hier ook en samen met Hem wil ik naar u luisteren.””

Vuilnis

De predikant biedt aan het einde van het gesprek altijd aan „iets te lezen of te bidden. In het verlenen van absolutie ben ik terughoudend, maar ik gebruik soms de tekst uit 1 Johannes 1:9. Ik wil ervoor waken dat genade niet goedkoop wordt. Het gaat erom samen te zoeken of iemand werkelijk zelf wil veranderen en zijn zonden ook voor Gods aangezicht wil belijden.”

Ds. Versloot merkt dat het biechten mensen „bijna altijd oplucht. Ik vergelijk het weleens met het afvalscheidingsstation in de stad, waar je je vuilnis kunt brengen. Daar is ook iemand die je helpt om te sorteren en alles in de juiste bakken te stoppen. Altijd ga je met een lichtere auto naar huis.”

Twee Bijbelgedeelten sporen hem aan hiermee door te gaan. „Psalm 118:5 is mijn drijfveer: de overtuiging dat de Heere ruimte wil maken in de levens van mensen. Ook Psalm 32 wijst deze weg. „Zolang ik zweeg, verdorde mijn bestaan”, schrijft de dichter. Maar toen hij zijn hart openlegde, werd de weg naar verlossing en bevrijding geopend.”

Reformatoren

In de afgelopen eeuw zijn regelmatig voorstellen gedaan om de biecht in protestantse kring een vaste plaats te geven. Toch kwam het er niet van, signaleert dr. P. C. Hoek, docent praktische theologie aan het Hersteld Hervormd Seminarium. „Ik denk dat dit komt omdat men vastliep op het institutionele, het formele in deze voorstellen. Dat werd vaak met de rooms-katholieke praktijk geassocieerd.”

De reformatoren hadden duidelijke redenen om zich tegen deze praktijk te keren, legt de universitair docent uit. „Hun bezwaren richtten zich eensgezind op het verdienstelijke in de biechtpraktijk, het verplichtend karakter ervan en op het feit dat de volmacht tot vergeving aan een mens was toevertrouwd. Daarmee kwam de rechtvaardiging van de goddeloze in het geding.”

Dat ligt anders bij de biecht als zodanig. „Zwingli wilde met de biecht niets te maken hebben. Maar andere reformatoren zagen meer ruimte. Zowel Luther als Calvijn zag het belang van de persoonlijke belijdenis van zonden. Calvijn schrijft in zijn Institutie mooie dingen over de biecht, die hij vooral verbindt aan de verkondiging van het Evangelie. Luther lijkt zelfs te spreken over de biecht als sacrament. Hij zag die vooral in het onderlinge opzicht functioneren. Luther zei eens dat als de biecht verloren zou gaan, hij er wel duizend mijl voor zou willen reizen om die terug te krijgen.”

Ondanks deze waardering kreeg de biecht nooit een fundamentele plaats in de gereformeerde theologie. „Kennelijk heeft men de kritiek van de reformatoren zo fundamenteel opgevat, dat de hele biecht resoluut is afgevoerd. Ik geloof toch dat men daarmee het kind met het badwater heeft weggegooid.”

Hoewel de biecht in de theologie geen plaats kreeg, is het een misvatting om te denken dat de praktijk ervan in protestantse kring niet voorkomt. „Calvijn zag hierin een taak voor de herders van de gemeente. Er is wel gezegd dat hij met de instelling van het ouderlingschap en het huisbezoek de paus schaakmat heeft gezet. Zeker in de begindagen, toen huisbezoek en avondmaal nauw met elkaar verbonden waren, heeft het huisbezoek de functie van de biecht kunnen overnemen.”

Pastoraat

Dat laatste is nu minder het geval, erkent dr. Hoek. „Het huisbezoek is niet altijd de plaats voor het belijden van zonden.” Daarom pleit de predikant voor een herwaardering van de biecht. „Maar: niet institutioneel, in de oude vorm. Ik wil pleiten voor de biecht als aspect van het pastoraat, in de zin van een persoonlijke schuldbelijdenis.” Daarin ziet hij met name een rol weggelegd voor ambtsdragers. „Het gaat erom dat zij zich bewust worden van het belang van de persoonlijke biecht en leren om de mogelijkheid van deze schuldbelijdenis voor te houden aan gemeenteleden.”

Isolement

De docent benadrukt het bevrijdende karakter van de biecht. „Mensen kunnen onder zware lasten gebukt gaan, waarbij het heel belangrijk is dat hun isolement doorbroken wordt.” Hoewel altijd de persoonlijke schuldbelijdenis tegenover God centraal moet staan, kan juist het belijden aan een ander mens nodig zijn. „De theoloog Bonhoeffer schrijft dat mensen het vaak makkelijker vinden hun zonden aan God te belijden dan aan andere mensen. Dan klopt er iets niet. Het gevaar bestaat dat wij onszelf in zo’n schuldbelijdenis vergeven in plaats van dat God dat doet. De biecht, het belijden aan anderen, kan helpen om ons bewust te worden van de werkelijkheid van de zonde. Dat leert ons ook de diepte van de vergeving beter verstaan.”

Dit vraagt wel iets van degene die de biecht afneemt, beseft de predikant. „In de eerste plaats leren luisteren. Het opschorten van het eigen oordeel, zodat er werkelijk ruimte komt om die dingen uit te spreken die wij met de grootste moeite over onze lippen krijgen. En het vraagt van de pastor dat hij één leert worden met de nood van de mens voor hem. Ook als hij dingen hoort die hem met weerzin vervullen.”

Beloften

Het uitspreken van absolutie, de vergeving, hoort niet bij de taken van de ambtsdrager, vindt dr. Hoek. „Ik neem afstand van een gedelegeerd gezag tot vergeving der zonden. Daar liepen juist in de Reformatie de wegen uiteen. Liever blijf ik bij Calvijn, die zegt: Het gaat om de verkondiging van het Evangelie en het bedienen van Gods beloften aan de enkeling.” Daarbij hoort het helpen van mensen om de weg te vinden naar de schuldbelijdenis voor God. „Het kan helpen als de pastor zich op zo’n moment de schuld van de pastoranten als het ware toe-eigent. Om hun mond te zijn in het gebed tot God.”

Steeds meer jongeren ontmoeten elkaar in kleine groepen om te bidden, schuld te belijden en elkaar bijvoorbeeld bij de les te houden rond mediagebruik. Hoewel dr. Hoek de waarde van zulke initiatieven ziet, plaatst hij ook een kanttekening bij deze ‘biechtvorm’. „Elkaar tot een hand en voet zijn, ook in de strijd tegen de zonde, is een Bijbels principe. Als het gaat om de biecht, houd ik die liever verbonden aan de bediening der verzoening. Dat is een specifieke zorg die hoort bij de herder. Pastores hebben ook ambtsgeheim, waardoor je er zeker van kunt zijn dat wat je deelt veilig is. Wel begrijp ik dat het voor jongeren eenvoudiger kan zijn om met medejongeren over deze dingen te spreken. Dat stelt ons als ambtsdragers een vraag. Spannen wij ons tot het uiterste in om te zorgen voor een veilige en vertrouwelijke omgeving om schuld te belijden?”

Johannes Calvijn over de biecht

„Iedere gelovige moet daarom, als hij persoonlijk zo door het besef van zijn zonden benauwd en gekweld wordt dat hij daarvan slechts met de hulp van een ander bevrijd kan worden, bedenken dat het zijn plicht is niet het geneesmiddel te veronachtzamen dat hem door de Heere aangereikt wordt. Hij moet dan bij de eigen herder een particuliere schuldbelijdenis doen. (...)

Maar steeds moeten we hierbij in zoverre maat houden dat de gewetens niet het juk van een vaste regel opgelegd krijgen wanneer God geen uitdrukkelijk voorschrift geeft. Hieruit volgt dat zo’n belijdenis vrij hoort te zijn, zodat die niet van allen gevergd wordt, maar alleen aan hen aanbevolen wordt die inzien dat ze die nodig hebben. (…)

Het komt niet zelden voor dat iemand die de algemene beloften hoort (...) toch nog enige twijfel blijft houden en geen rust in zijn hart heeft, omdat hij denkt de vergeving nog niet verkregen te hebben. Als hij dan de onzichtbare wond van zijn ziel aan zijn herder bekend maakt en het bekende evangeliewoord tot hem in het bijzonder hoort richten: „Uw zonden zijn u vergeven, wees welgemoed”, kan hij zijn hart zover brengen dat het rustig wordt en verlost worden van de angst die hem eerst deed sidderen.”