Terug naar overzicht

Reformatie
Geschiedenis

"Het grondpatroon van de Reformatie" Artikel van Drs . A. de Reuver

IRS

01 JUNI 1978

Terug naar overzicht

Vrienden, de Reformatie is een doorbraak van het Woord. U moet er echter goed erg in houden, dat het niet betekent een openbreking van het Woord, een forcering, een overweldiging van het Wodrd door mensen. Neen; de Reformatie is een gebeuren, een stuwing van het Woord zélf. Als wij zouden zeggen dat in de Reformatie opnieuw het Woord weer was opengebroken, zou dat betekenen dat het Woord daarbij passief was, dat het Woord daarbij object was, voorwerp van menselijke handeling. Maar zo is het niet! We moeten veeleer zeggen, dat mensen objekt geweest zijn van het Woord.

In de Reformatietijd is niet het Woord overmeesterd, maar zijn zondaren overmeesterd door het Woord. Luther en Calvijn ontdekten dat Woord dus niet, maar God ontdekselde het Woord voor deze mensen en voor duizenden anderen. De Geest is weer vaardig geworden vanuit het Woord en zo over de reformatoren. Dat was hard nodig, want u weet wel dat tegen de tijd van de Reformatie het Woord van God monddood gemaakt was; het kwam niet meer aan het woord. Het zat in de muilkorf van de kerkelijke-, de dogmatische-, de scholastieke- en de pauselijke traditie. Heel die middeleeuwse scholastiek had de Bijbel de mond gesnoerd en overschreeuwd.

De Reformatie nu is een weer aan het woord komen van het Woord Gods.

Waartoe heeft dit nu geleid? Dat heeft geleid tot een radikale vernieuwing, een ombuiging tot de Heilige Schrift; een radikale vernieuwing van met name de leer des heils! Want wij moeten, dacht ik, niet stellen dat het in de Reformatie in wezen gaat over de vraag naar b.v. de staat, of hoe het leven van alledag eruit moet zien. Deze zaken hebben er wel mee te maken, maar ik dacht, dat die toch allemaal op de tweede plaats kwamen. In de eerste plaats gaat het de Reformatie om deze vraag: Hoe komt een mens, dat wil zeggen hoe komt een mens na de zondeval, d.w.z. hoe komt een zondaar met God in het reine? En nu moet u niet zeggen, dat dat een reduktie is van de werkelijkheid. Dat is niet een versmalling en een verschraling, maar als wij deze vraag stellen met de Reformatoren, dan betekent dat alleen maar een concentratie op de bloedernstige boodschap van de Heilige Schrift zélf: zonde en genade.

Nu doe ik een greep en ik stel vier thema''s aan de orde. Wij zouden kunnen spreken b.v. over wet en evangelie, over de twee-rijken-leer, over de heiliging, over de chriselijke vrijheid, over de overdenking van het toekomende leven, maar dat doen wij niet. Ik meen echter dat de volgende vier thema''s het grondpatroon vormen van de Reformatie:

1. De mens in zonde verloren;

2. De mens door God verkoren;

3. De mens mag tot Christus behoren;

4. De mens door de Geest herboren.

Het eerste is dus dat die mens in zonde verloren ligt.

U zult wel eens gehoord hebben, dat de r.-k. leer de verhouding tussen de menselijke natuur en Goddelijke genade, zó ziet, dat (ook na de zondeval) de natuur van de mens aangelegd is op de bovennatuur of de genaue. De mens heeft, om zo te zeggen, een geschikt handvat aan zich, waar God kan beetgrijpen. Die mens heeft nog zoveel goeds, dat Hij een aanknopingspunt heeft voor de genade. Die mens is ook na de zondeval aangelegd op God en Zijn genade.

Met deze gedachte nu heeft de Reformatie, op grond van de Schrift, korte metten gemaakt. De zonde is voor de reformatoren een radikale breuk: algeheel bederf. De zonde is onbetaalbare schuld. De zonde is niet ziek zijn, maar de zonde is dóód zijn; en dan niet passief dood zijn, maar aktief dood zijn. Zondigen is vijand zijn van God. Luther zegt ergens: „Ons hart is onze tegenpartij, ons hart is onze grimmigste vijand". Aan het eigenlijke werk, aan de bediening van het Evangelie (het eigenlijke werk van het Woord) gaat bij Luther altijd het oneigenlijke werk van dat Woord vooraf. Door het zgn. oneigenlijke werk wordt de mens tot zondaar Hij wordt wat hij is. U zult de reformatoren nooit anders kunnen lezen dan zo, dat ze altijd eerst ons de grond onder de voeten weghalen, al onze grond, onze goddeloze grond, onze vrome grond. Dit oneigenlijke werk gaat vooraf aan het eigenlijke werk, dat wil zeggen eerst wordt die ruïne van ons leven werkelijk met de grond gelijk gemaakt alvorens er gebouwd wordt. Wij worden neergezet door de reformatorische prediking, als een zondaar als een o«rechtvaardige, als een leugenaar, als een dwaas, als een verlorene.

Luther zegt: „De hoofdsom van de Romeinenbrief is deze: Om te verstoren en om uit te roeien en om te vernietigen alle wijsheid en gerechtigheid van het vlees, hoezeer deze in de ogen van de mensen en van onszelf ook aanzienlijk schijnt en hoe oprecht ze ook beoefend wordt".

En als u denkt dat bij Calvijn de dingen anders liggen dan vergist u zich! Calvijn zegt letterlijk ergens dit: „Wij hebben onze vermogens, of ten minste het gebrek aan alle vermogens te overwegen, opdat wij, wanneer wij dat ingezien hebben, en zo tot niets geworden zijn, in de uiterste ontsteltenis terneer liggen". En ik citeer verder: „Hoe meer men door het bewust zijn van zijn ellende, armoede, naaktheid en schande terneergeworpen is, des te groter vordering heeft men gemaakt in zelfkennis".

Let wel, diezelfde Calvijn zegt ook dit: „Het staat vast dat de mens nooit tot een zuivere kennis van zichzelf geraakt, tenzij hij eerst Gods aangezicht aanschouwd heeft". Vrienden, laat dat goed tot u doordringen! Want deze zelfkennis is niet een voorwaarde van de Goclskennis; ik moet niet mijzelf eerst helemaal kennen, voor ik God mag gaan kennen. Zo is het niet! De ellendekennis is niet een voorstadium, is ook niet een voorwaarde, geen onderbouw van onze zijde, maar de ellendekennis is geloofskennis. Hoe zal ik ooit zien wie ik ben, hoe zal ik ooit belijden wie ik ben en wat ik ben geworden door de zonde, dan alleen door te gehoorzamen aan dat vernietigende Woord van God over mijn leven. Dus ellendekennis is gehoorzaamheid aan hetWoord van God.

Wel, dit was dat eerste thema.

Nu wil ik steeds de vier genoemde thema''s telkens besluiten met een toespitsing naar het heden. Dat doe ik kort, en wel in de vorm van telkens twee stellingen. Eén stelling is buitenwaarts gericht, waarmee ik bedoel, dat ze gericht is op de, laat ik zeggen, nieuwere theologie en die andere stelling is binnenwaarts gericht, laat ik zeggen: die geldt de Gereformeerde Gezindte. Wel, de twee stellingen die ik m.b.t. dit eerste thema, „in zonde verloren", zou willen poneren zijn deze: 1. Dat er een hernieuwde aktualiteit van de Reformatie is tegenover de vloedgolf van mensmiddelpuntigheid (want u weet wel, dat in het moderne denken en het moderne theologische denken bij uitstek, de mens centraal is komen te staan, in zijn evolutie en in zijn revolutie. Welnu, de hernieuwde aktualiteit van de Reformatie is deze: dat hieraan de grond ontnomen wordt. De Reformatie zegt: „Die evolutie van u, die vooruitgang en die revolutie, die rebellie van u en al die geweldenarij om het Koninkrijk Gods te forceren, die loopt op een fiasco uit, die is bij voorbaat al mislukt. Want van een mens op zichzelf is maar één ding te zeggen, dat is, dat hij in zonde verloren is.

De tweede, binnenwaarts gerichte stelling, is deze (en die geldt, denk ik, velen onzer);

2. Dat elke godsdienstigheid die op de vrome mens is gebouwd, wel zwaar lijkt, maar in feite zo licht is als een zeepbel. En deze zaken worden, dacht ik, verfoeilijker naarmate de ellendekennis wordt opgeblazen tot een kleurige zeepbel. Kijk, dat is nu precies de pervertering (omkering) van wat de reformatoren bedoeld hebben. Als wij prat gaan op onze ellendekennis, als wij daar iets mee willen, als wij daar een fundament mee onder onze voeten hebben aangebracht, dan is dat precies het tegenovergestelde van wat de reformatoren hebben bedoeld met hun prediking van de doodstaat en de ellendestaat van de mens. In de Reformatie had het deze bedoeling: Om ruim baan te maken voor God, om baan te maken voor de genade. Ik moet zeggen, dat het bij ons helaas vaak een geraffineerde manier is om onszelf op een voetstuk te plaatsen.