Terug naar overzicht

Rooms-Katholiek
Kerkleer

‘Twitterpastoor’ wil Nederlandse katholieke geloof opnieuw uitleggen. ‘Wat wordt hier moeilijk gedaan’

Nederlands Dagblad

26 MRT 2025

Terug naar overzicht

Best bijzonder: herstellen van een burn-out en dan een boek schrijven. Priester Jan-Jaap van Peperstraten (47) deed het, en vertelt ‘open en modern’ over de gouden tijden en de rampzalige dieptepunten van de Rooms-Katholieke Kerk in de Lage Landen. ‘Toekomstige katholieken zullen uitgesprokener en internationaler zijn.’

Een bevalling wil Jan-Jaap van Peperstraten het schrijven van zijn eerste boek, Katholiek, niet noemen. ‘Alhoewel: ik zit nog na te gloeien.’ Het staat in schril contrast met de gemoedstoestand waarin de Alkmaarse priester verkeerde toen hij begon aan het ruim driehonderd pagina’s tellende schrijven dat donderdag uitkomt. Hij krabbelde namelijk net op na een burn-out.

In het jaar dat Van Peperstraten nodig had om weer op volle sterkte terug te komen op zijn werk, schreef de in Zeeuws-Vlaanderen opgegroeide geestelijke de eerste hoofdstukken.

‘Terwijl het helemaal niet de bedoeling was dat ik dit boek ging schrijven. Maar door mijn eigen toedoen benaderde uitgever KokBoekencentrum mij met de vraag om een inleiding over het katholicisme op papier te zetten.’

De ‘Twitterpastoor’, zoals hij dikwijls wordt genoemd vanwege zijn ruim 17.000 volgers op X, had namelijk in een tweet zijn ongenoegen geuit over het ontbreken van een degelijk boek over de Katholieke Kerk.

‘Ja, en toen dacht ik: ik zie nieuwe interesse in zingeving, voornamelijk bij jongeren. Ik wil hen iets bieden, op een moderne en open manier. Ik wil vermijden dat iemand hen de Catechismus met plechtige stem gaat voorlezen. En toen … ging ik voor de bijl.’

U had nee kunnen zeggen – iets wat u zegt te hebben geleerd tijdens uw burn-out.

‘Ja, ja, ja… Daar heb ik dus nog steeds moeite mee. Want als je nee zegt, gebeurt er ook niks, hè? Wat de doorslag gaf, is dat ik alleen maar Amerikaans vertaalde boeken tegenkwam. En niet alles wat uit Amerika komt, is een succes, zullen we maar zeggen.’

Hoe schrijf je een boek over het geloof met een ongelovige doelgroep in het achterhoofd?

‘Ik heb ervoor gekozen om eerst de grondslagen van het christelijke geloof te beschrijven. De algemene religieuze ontwikkeling is er gewoon niet meer. Daarom leg ik ook eerst wat basisbegrippen uit het katholicisme uit. Ik probeer dat met een open houding te doen. De catechismus is per definitie abstract en bevat bloedeloze teksten. Inhoudelijk heeft hij gelijk, daar is hij voor. Maar ik wil met mijn manier van schrijven een rondleiding geven. Niet op een polariserende toon van: zo moet het. Of met teksten als: onze vijanden denken hier anders over.’

Heeft u zelf nog ontdekkingen gedaan tijdens de research voor het boek?

‘Ik heb nieuwe waardering gekregen voor de documenten van het Tweede Vaticaans Concilie (een kerkvergadering tussen 1962 en 1965, red.). Over ‘herbronnen’ en ‘bij de tijd brengen’. Natuurlijk gaat een groot deel van je priesteropleiding daarover en je denkt dat je de documentatie redelijk kent. Maar nu begreep ik de documenten eigenlijk beter. Ik zag nu de diepere laag. Zoals de vraag: wat is nu de werkelijkheid van de kerk?’

U beschrijft de Bijbelse tijden, de ontwikkeling van het christelijke geloof en de geschiedenis van de kerk vanaf de kerstening van de Lage Landen. Dat moeten stapels documenten zijn geweest. Was dat een beetje vol te houden?

‘U hoort mijn zucht? Kerkelijke documenten zijn ver-schrik-ke-lijk om te lezen. Ik had er tijdens mijn studie niet zo’n last van, want je doet dan bijna niets anders. Maar na tien jaar in functie als parochiepriester ga je er toch anders naar kijken. Ik heb verschillende keren gedacht: wat wordt hier moeilijk gedaan! Dan moest ik de onderliggende ideeën uit bijzonder omslachtig opgeschreven zinnen pulken om het verborgene en vaak waardevolle te begrijpen.’

U schrijft ook over zelfdoding en het standpunt van de kerk hierover. Was dit voor u lastig?

‘Ja, daar heb ik best even over gedaan. Met sommige mensen trek je best een tijd op, bijvoorbeeld tijdens de terminale fase van hun ziekte. Maar steeds meer mensen nemen ook uit het niets contact op met vragen rondom levensbeëindiging.

Zes jaar geleden belde iemand voor een uitvaart voor drie weken later. Bleek het te gaan om de uitvaart van de persoon die ik aan de telefoon had. Ik had geen idee wat ik ermee aan moest. Maar vandaag de dag komen zulke verzoeken met enige regelmaat binnen. Hoe sta je dan mensen toch nabij? Ik kan niet in elke pastorale wens voorzien, alhoewel een kerkelijke uitvaart altijd wel kan.’

U schrijft: ‘Als iemand toch besluit tot euthanasie, moet ik duidelijk maken wat ik wel of niet kan betekenen. Een ziekenzalving, het laatste sacrament net voor een euthanasie is niet iets wat we kunnen doen, dan gaan we als kerk als het ware de euthanasie zegenen. Dat standpunt wordt wel steeds moeilijker te verdedigen.’

‘Dat wringt écht. Het standpunt vind ik moeilijk uit te leggen, want het voelt als een afwijzing naar degene die voor je zit. Maar soms heb je situaties waarin je geen goede keuzes hebt. Dan doe je, wat je ook doet, het altijd verkeerd: in het oog van de mens, de kerk, of jezelf. Ik wil in ieder geval niet in een euthanasie als ‘medewerker’ worden meegenomen. Als er nog genoeg tijd zit tussen de aanvraag en het levenseinde, dan geef ik wel de ziekenzalving. Het is een grijs gebied en vraagt pastorale wijsheid.’

U geeft de lezer een inkijkje in de relatie tussen het celibaat en het aantal roepingen. ‘Is het onterecht te vermoeden dat de drempel van het celibaat voor veel jonge mannen als te hoog gevoeld wordt?’, schrijft u. Wat is uw eigen antwoord daarop?

‘Als teken van toewijding begrijp ik de regel, ik heb er zelf geen last van. Maar als je kijkt naar de situatie van de kerk in Nederland en Europa, vraag je je af of dit levensvatbaar is. Kun je die verwachting eindeloos blijven vasthouden? Ik ken genoeg klasgenoten vanuit het seminarie die zijn uitgetreden vanwege het celibaat. Heel jammer.’

U focust in het boek op de Lage Landen, dus ook op België. Waarom?‘

‘Ik ben op de grens tussen Nederland en België getogen. Het grootste gedeelte in het boek gaat over Vlaanderen en over de verhouding tussen kerk en staat. Die is daar natuurlijk veel intenser.

Ik schrijf vooral over de tijd van Napoleon, toen de staatsbekostiging geen liefdadigheid was, maar klassieke machtspolitiek. De salarissen van geestelijken worden ook uit algemene middelen betaald. Het zorgt voor een heel kleverige verhouding.’

U zegt het niet ondenkbaar te vinden dat men op termijn naar katholieken gaat kijken zoals nu tegen moslims wordt aangekeken. Wat bedoelt u hiermee?‘

‘De toekomstige, kleinere kerk gaat er heel anders uitzien. Toekomstige katholieken zullen uitgesprokener en internationaler zijn. Maar wat ik spannend vind, is dat een gedeelde cultuur ondertussen minder vanzelfsprekend zal zijn.

In mijn eigen bisdom Haarlem-Amsterdam is nu al zestig procent van de priesters onder de 50 jaar afkomstig van buiten Nederland. Dat zou ertoe kunnen leiden dat wij als Nederlandse katholieken als buitenlanders worden gezien en ervaren. Net als hoe men nu naar moslims kijkt.’

De burn-out is overwonnen, het boek gelanceerd. Gaat u het nu rustiger aandoen?

‘Ik ben gisteren heel stiekem toch al wat ideeën op papier gaan zetten voor een tweede boek. Ik denk aan een katholieke preekhulp voor geestelijken, kerkelijk werkers, geestelijke verzorgers en catecheten. Ik kan het niet helpen, de eerste twee pagina’s stonden ineens op het scherm.’